knollenbladwesp Athalia rosae
De leden van het geslacht Athalia zijn nauwelijks uit elkaar te houden. Alle soorten, 9 in Nederland, zijn geel of roodachtig geel met een variabele hoeveelheid zwart en hebben lichte, geringde pootjes. De knollenbladwesp echter is wel van foto's en in het veld te herkennen. Het borststuk is geel en heeft in de hoeken twee wiebertjes, de Engelsen noemen ze schouderstukjes. Geen van de andere Athalia-soorten heeft deze wiebertjes. Volwassen mannetjes zijn 6 tot 7 mm lang, volwassen vrouwtjes 7 tot 8 mm.
De larven zijn groen-grijs als ze jong zijn en worden later donkergrijs tot zwart aan de bovenkant en grijs aan de onderkant. Ze zijn nogal gerimpeld en bereiken een maximale lengte van 16 tot 18 mm. De jonge larven eten gaatjes uit bladeren en de schade die ze daarmee toebrengen is gering. De oudere larven echter eten het gehele blad op, behalve de nerven en bij massaal optreden kunnen ze vele waardplanten geheel dood maken. De schade kan dan zeer aanzienlijk zijn. De grootste schade veroorzaken ze in de mosterdteelt. Er zijn normaliter twee generaties per jaar. In het najaar kruipen de larven onder de grond, spinnen zich in in een kokon en verpoppen daarin later in de winter. De eerste volwassen dieren verschijnen dan in april. De volwassen dieren eten nectar en in onze tuin wordt in de lente vooral gesnoept van de hondsdraf. Overigens kunnen de volwassen dieren tot in oktober worden waargenomen.
In Nederland en België is dit een zeer algemene soort. Het dier heeft een groot verspreidingsgebied: Europa, Azië, Noord-Afrika en Noord-Amerika.