banier
lijntje lijntje
back
Bosbesuil Conistra vaccinii

Specialisten herkennen de bosbesuil aan zijn vorm en niet aan de tekening op de vleugels, want die is heel erg variabel. Het meest kenmerkende is de achterrand van de voorvleugel. Deze is afgerond en wijkt sterker naar binnen dan bij de meeste andere uiltjes. De kleur van de vleugel kan sterk variëren en is dan weer oranjebruin, dan weer roodbruin en soms bijna zwart. Sommige dieren zijn fraai getekend en hebben zowel in de niervlek als in de ronde vlek een donkere stip. Andere dieren zijn veel minder getekend, Soms is alleen de donkere stip in de niervlek nog zichtbaar. Weer andere dieren hebben helemaal geen stip en zijn sterk gemarmerd. Dat geldt vaak voor de donkere exemplaren zoals op de bijgaande foto. En dan nog moet je goed kijken om dat gemarmerde eruit te halen. Donkere uilen die in december, januari en februari op de buitenverlichting afkomen zijn meestal bosbesuilen. In andere maanden is verwarring met andere uilen mogelijk. Niet zo'n heel grote uil die een spanwijdte haalt tussen 28 en 36mm.

Hoewel de vlinders in het najaar beginnen to vliegen, worden de eitjes pas in het voorjaar gelegd. Dat gebeurt op bomen en struiken. Vaak wordt elk eitje afzonderlijk gelegd, maar soms vind je ze in hoopjes. Na ongeveer 2 weken komen ze uit. De kleine rupsjes eten van de nu snel groeiende bladeren van de voedselplant. Sommige blijven in de boom of struik waarop ze geboren zijn, maar de meeste laten zich in het derde stadium in de ondergroei, zoals bosbessen en zuring, vallen om daar hun ontwikkeling af te ronden. Tegen eind juni graven de rupsen zich in de grond in, maken daar een holletje en spinnen daarin een opvallend grote kokon. De rupsen verblijven in deze kokon gedurende ongeveer twee maanden alvorens te verpoppen. De eerste vlinders kruipen in september uit de pop. Het is dan ook de volwassen vlinder die overwintert. Ook de rups van de bosbesuil is uiterst variabel. De kleur kan donkerbruin zijn, maar ook paarsbruin, lichtbruin of zelfs okerbruin. Bijna zwarte exemplaren komen ook voor. Andere zijn groenig, grijzig of zelfs grijsgroen. Altijd zijn ze in meer of mindere mate wit gespikkeld. Verder zijn er drie lichte lengtestrepen te zien op de rug. Het nekschild is nog het meest opvallend: het is bruinachtig zwart met drie witte lijntjes. De kop is bruin met lichtbruine spikkels. De rups bereikt een lengte van 30 tot 35mm.

De vlinder begint te vliegen in september en vliegt door tot diep in november. Daarna gaan ze in een soort winterrust, hoewel op milde dagen nog wel eens een exemplaar wordt gezien. Afhankelijk van het weer worden ze eind januari of in februari weer actief en vliegen dan door tot in mei. Eitjes worden pas vanaf maart gelegd. De bosbesuil vliegt alleen 's-nachts. Hij komt wel op licht af, maar slechts in zeer kleine aantallen. Je kunt hem veel beter lokken met smeer. In het najaar leven de vlinders van de bloesem van klimop en zuigen ze aan rottend fruit en rottende bessen, zoals bramen. In het voorjaar vinden we ze vooral op katjes. Gevangen exemplaren kunnen goed worden gefotografeerd, maar nauwelijks gemanipuleerd. In Nederland overal een tamelijk gewone soort ook in tuinen en parken. De grootste concentraties echter vinden we op de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug, de duinen en Zuidoost Friesland. Elders een meer lokale soort. In België in het gehele land een gewone soort. Ook elders in Europa gewoon tot zeer talrijk.