Gewone Haft Epherema vulgata
Onze gewone haft is een redelijk grote soort. Mannetjes worden 15 tot 21 mm lang, de vrouwtjes zijn duidelijk groter en bereiken een lengte van 18 tot 24 mm. En dan tellen we de drie lange staartdraden niet mee! Overigens zijn die draden bij de mannetjes veel langer dan bij de vrouwtjes. Het lichaam is creme-achtig van kleur met op de zijkanten grote, donkere, driehoekige vlekken. Ook de vleugels kennen donkere vlekken en de aderen zijn vaak zwart aangezet. Van alle Epherema-soorten in ons land is dit verreweg de donkerste. De volwassen haften zien we in mei en begin juni.
De larven leven in allerlei langzaamstromend of stilstaande water. Ze graven een U-vormig tunneltje in de rommel op de bodem. Met hun kiewen pompen ze voortdurend water door het tunneltje. Uit het water halen ze zuurstof en piepkleine dode plantendeeltjes (het debritus) waarvan ze leven. Volgroeid is zo'n larve ongeveer 18 mm lang. De larven doen gewoonlijk twee jaar over hun ontwikkeling. Eenmaal volgroeid laten ze zich naar de oppervlakte voeren, waar de subadult te voorschijn komt en bijna onmiddellijk wegvliegt. Het diertje gaat op een plant of boom zitten om nog een keer te vervellen, zoals alle haften doen. Pas na die laatste vervelling spreken we van een imago of volwassen haft.
De mannetjes zwermen vaak vrij massaal boven de oever van het water. Vrouwtjes worden door zo'n zwerm aangetrokken en door één van de mannetjes bevrucht. Meteen na de daad sterft het mannetje. Het vrouwtje ontwikkelt zo'n 600 eitjes. Om die af te zetten, vliegt ze laag over het water en duikt zo nu en dan naar beneden. Ze stopt haar achterlijf in het water en laat enkele eitjes los. Zodra ze haar laatste eitjes heeft afgezet, sterft ze, meestal nog op het wateroppervlak. Door de manier van eieren leggen en de wijze waarop het vrouwtje aan haar einde komt, zijn veel vissoorten gek op de gewone haft. Kunstvliegvissers gebruiken dan ook graag een imitatie van deze soort.