Boogsnuituil Herminia grisealis
De boogsnuituil is gemakkelijk te herkennen aan zijn grijsbruine kleur en de dikke onderste lijn die begint in de vleugelpunten. En mocht je dan toch nog twijfelen, kijk dan eens naar de kaarsrechte bovenste lijn. Het bij deze en enkele andere snuituilen zichtbare korte, gebogen streepje ongeveer midden op de vleugel is het restant van de niervlek! Met een spanwijdte van 24 tot 28mm is de boogsnuituil de kleinste vanalle snuituilen.
Hoewel de eitjes vanaf juni worden gelegd, zien we de rupsen van de boogsnuituil pas vanaf juli. De rupsen zijn tamelijk bijzonder, omdat ze niet alleen levend blad eten, maar ook stervend blad en dode bladeren. Zo blijven ze zich voeden van het blad aan een afgebroken tak. Ook zijn ze veel op de grond te vinden, etend van afgevallen bladeren. In oktober spinnen ze tussen bladafval, in een spleet in de schors of onder de schors een kokon. Hierin wordt verpopt en vervolgens overwinterd. De rups is bruinig tot roodbruin en heeft een tamelijk dikke, donkere lengtestreep op de rug. Opvallend is dat deze pas begint op het derde of vierde segment. De kop is grijsbruin en de rups bereikt een lengte tussen de 13 en 18mm. Veel planten fungeren als voedselplant, zoals berk, els, meidoorn en bosrank. De populairste voedselplanten echter zijn eik, beuk en braam.
De boogsnuituil vliegt van half mei tot half oktober, met een duidelijke piek in juni en juli. De dieren die we in augustus en later zien behoren tot een tweede generatie. Hij vliegt niet overdag, maar laat zich dan wel gemakkelijk verstoren. Al zeer vroeg in de avondschemering kunnen we de eerste dieren waarnemen. Ze komen zeer gemakkelijk op licht en op smeer af. Het is een soort van bossen, struwelen, parken en tuinen. In de hele Benelux een zeer gewone soort, die bijna overal voorkomt.