Moerassteekmier Myrmica scabrinodis
Op het eerste gezicht lijkt de moerassteekmier sprekend op de gewone steekmier en de bossteekmier. Een groot verschil is dat hij de twee uitsteeksels aan het borststuk mist. De moerassteekmier is net zo algemeen voorkomend als de andere twee soorten. Wel komt hij voor in vochtiger omstandigheden dan de andere twee soorten lief is. Vaak komt hij op dezelfde plek voor als de gele weidemier. Sommige onderzoekers menen dat hij poppen en larven van de gele weidemier rooft om ze op te eten. De nesten van de moerassteekmier zijn klein, ongeveer zo groot als een vuist. In veengebieden, moerassen en dergelijke worden ze gemaakt in pollen gras of mos. Op drogere plekken onder platte stenen, in rottend hout of in de grond. Elk nest bevat één of enkele koninginnen en maximaal zo'n 2.500 werksters, maar meestal veel minder. De bruidsvluchten vinden eind juli of in augustus plaats. De zwermen van de moerassteekmier zijn klein en komen ook niet ver. Maar vaak zwermen ze gelijktijdig met andere soorten en dan kunnen de soorten zich mengen om geweldig grote zwermen te vormen.
Er zijn een aantal vlindersoorten die geheel of gedeeltelijk afhankelijk zijn van de (moeras)steekmier. Nadat ze uit hun eitje komen eten de rupsen eerst van de waardplant. Na drie tot vier weken laten ze zich op de grond vallen. Via een speciale klier produceren ze een op honingdauw lijkende zoete substantie die mieren aantrekt. De mieren nemen de rupsen mee naar hun nest. Aangekomen in het nest vreten de rupsen de larven en poppen van de mieren op, twerwijl ze doorgaan met het afgeven van honingdauw. Het pimpernelblauwtje (Phengaris teleius) is bijna geheel afhankelijk van de moerassteekmier. Het gentiaanblauwtje (Phengaris alcon) gebruikt zowel de moerassteekmier als de bossteekmier. Het donker pimpernelblauwtje (Phengaris nausithous) tenslotte gebruikt vooral de gewone steekmier, maar soms ook de moerassteekmier.