banier
lijntje lijntje

Het Konijn (Oryctolagus cuniculus)

Op het eerste gezicht doen konijnen veel denken aan knaagdieren als muizen en eekhoorns. Ze lijken erop, eten op dezelfde wijze en planten zich razendsnel voort. Toch zijn het geen knaagdieren. Ze behoren tot de orde der haasachtigen (Lagomorpha). Dat is een kleine zoogdierenorde met wereldwijd maar zo'n 60 soorten. Binnen de orde zijn drie groepen te onderscheiden: hazen, konijnen en pika's. De laatste komen in Europa niet voor en lijken wel wat op marmotten. Het verschil tussen de haasachtigen en de knaagdieren is vooral anatomisch en in het veld niet of nauwelijks te zien. Behalve dan dat knaagdieren bijna allemaal een lange staart hebben, terwijl haasachtigen geen of een heel kort staartje hebben. In ons land komen twee soorten voor: de haas en het konijn. In Noord-Europa en in de Alpen leeft nog een derde soort: de sneeuwhaas die 's winters een geheel witte vacht heeft. Het konijn (vaak het wilde konijn genoemd om hem te onderscheiden van de vele gekweekte konijnen) kan zo'n 50 centimeter lang worden en 3 kilogram zwaar, al halen de meeste in de vrije natuur nauwelijks de 2,5 kilogram. Het is daarmee een stuk kleiner en lichter dan de haas. Het konijn is variabel qua kleur, maar meestal grijzig tot geelachtig bruin. Soms zie je echter geheel witte exemplaren met rode ogen (albino's) en ook geheel zwarte dieren komen voor (melanisme). Omdat wilde konijnen en ontsnapte tamme konijnen kunnen kruisen, komen soms heel wonderlijk gekleurde exemplaren voor. Maar ook van zichzelf is het konijn nogal variabel. Kleurrijke exemplaren maken weinig kans te overleven, omdat hun vijanden, met name roofvogels, de vos en de bunzing, ze meteen zien. Maar als er maar weinig vijanden zijn, zoals op de Waddeneilanden, dan kunnen allerlei kleurvariaties zich handhaven.

Inhoud: 1 konijnen in de tuin, 2 voortplanting, 3 eten en gegeten worden, 4 het konijnenhol, 5 verspreiding.

Bovenkant pagina

1 Konijnen in de tuin

Als je woont in een gebied waar konijnen voor komen, dan kun je ze op zekere dag ook in je tuin verwachten. Hoewel ze soms wel midden op de dag zijn te zien, zijn konijnen vooral actief in de ochtend- en avondschemering. Je zult er bijna nooit ééntje in de tuin zien, want konijnen zijn gezellige dieren die in groepsverband opereren. Zo'n groep bestaat meestal uit een complete familie, maar die kunnen bij konijnen heel groot zijn. Als je een heel grote tuin hebt en je geeft niet om groenten of keurige bloemenperken, dan kun je de konijnen rustig hun gang laten gaan. Ze zijn goed in het tegengaan van allerlei opslag. En mocht je een zanderige tuin hebben met een helling, dan is de kans zelfs aanwezig dat konijnen zich in je tuin vestigen. En het is heel leuk om konijnen van dichtbij te kunnen bekijken, want het zijn grappige diertjes. Maar de echte tuinliefhebber ziet niets in konijnen. Ze vreten aan allerlei tuinplanten en hebben een uitgesproken voorkeur voor moestuinen. Vooral jonge plantjes moeten het ontgelden. Die worden in hun geheel van bovenaf opgegeten. En verder zijn konijnen dol op graven en kunnen in korte tijd de gehele tuin omwoelen. En als ze eenmaal jouw tuin bezoeken, dan ben je er ook niet zomaar vanaf, want konijnen zijn heel erg honkvast. Een hekje haalt niet zoveel uit, tenzij je het minstens een meter diep ingraaft, want ze graven er zo onderdoor. In de moestuin kun je de overlast beperken door tussen de gwassen door uien te planten, want konijnen houden daar absoluut niet van. Een andere methode is het strooien van gemalen peper, zowel op de grond als op de bladeren van planten. Die methode is weliswaar erg effectief, maar in ons klimaat blijf je strooien, omdat elke regenbui de bladeren weer schoonspoelt. Maar soms kun je er na een poosje mee ophouden, juist omdat konijnen zo honkvast zijn: ze hebben andere plekjes gevonden en mijden nu jouw tuin. De meest merkwaardige methode om van konijnen af te komen is het royaal gieten van de urine van vossen. Alleen heb ik nog nooit flessen vossenurine in een tuincentrum aangetroffen, dus hoe je daar nou precies aan moet komen... Het konijn op de onderste foto op deze site is gekiekt in het voorjaar van 2002. Toen verbleef een kleine familie enige tijd in onze tuin. Op een gegeven moment waren ze verdwenen en we hebben na die tijd nooit meer een konijn in de tuin aangetroffen.

Foto van Oryctolagus cuniculus

Konijnen zijn grappige diertjes om te zien, maar niet gewenst in de tuin.

Bovenkant pagina

2 Voortplanting

Het is bij de konijnen af hoe snel de dieren zich kunnen voortplanten. De soort is een typisch prooidier en beschermt zich tegen roofdieren door zich gewoon sneller voort te planten dan roofdieren aan kunnen. In de natuurt loopt het paringsseizoen van februari tot augustus. Na het paren zijn de wijfjes vier weken zwanger. Dan werpen ze 4 tot wel 10 jongen (we noemen ze lampreien) die naakt en met gesloten ogen worden geboren. Pas na 10 dagen openen de jonkies hun oogjes. Ze worden in totaal ongeveer een maand gezoogd. Vrouwtjes kunnen wel 5 keer per jaar werpen, al komen ze in de Benelux meestal niet verder dan drie worpen per jaar. Het betekent natuurlijk wel dat in één zomer een vrouwtje wel tot 50 jonkies kan grootbrengen. En jonge konijnen zijn al na 7 maanden geslachtsrijp. En dat verklaart dan weer waarom konijnen zich zo razendsnel kunnen in een erg groot gebied kunnen vestigen in nieuwe gebieden. In de natuur wordt een konijn 5 tot 8 jaar oud. In gevangenschap kunnen ze zelfs 12 jaar oud worden. De sterfte onder konijnen in het eerste jaar is echter enorm (tot 90%), door roofdieren, verhongeren en ziekten.

Bovenkant pagina

3 Eten en gegeten worden

Konijnen zijn vegetariërs. Het meest houden ze van grote, sappige bladeren. Als die er niet zijn, eten ze ook graag ontkiemende plantjes, wortels, jonge twijgjes, afgevallen fruit en gras, afhankelijk van het seizoen. Het voedsel vinden ze vaak door te ruiken. Vijanden worden meestal op het gehoor waargenomen. Konijnen zien slecht. Onbeweeglijke figuren worden vaak in het geheel niet gezien. Zelf vormen ze een smakelijk hapje voor heel veel roofdieren. Overdag verschuilen konijnen zich meestal in hun hol, maar worden ook dan soms door vossen uitgegraven. En als ze het hol verlaten, dan zijn er haviken en buizerds die op ze loeren. In de nacht zijn er overal gevaren. Uilen komen zomaar uit de lucht vallen, vossen en marterachtigen zitten achter ze aan en dassen graven ze uit. Konijnen vluchten bij gevaar weg en zijn bijna net zo snel als hazen, maar houden dat rennen lang niet zo lang vol als hazen. Ook kunnen ze heel goed 'haken', dat wil zeggen plotseling van richting veranderen. Ze waarschuwen elkaar voor gevaar door op de grond te stampen met de achterpoten, hetgeen 'trommelen' wordt genoemd. Ook de mens jaagt veel op konijnen, hoewel ze vaker nog voor het vlees en de huid worden gefokt. Het konijnenboutje was zelfs lange tijd een favoriet stukje vlees tijdens de kerst ("Flappie"). Van het konijnenvel maakte men bontjassen, hoewel die niet echt sterk waren. Boeren en buitenlui gebruikten vaak een konijnenvel om in klomp of laars te doen tegen koude voeten. De laatste jaren worden konijnen vooral gefokt om als huisdier te worden verkocht. Met opvallend goede resultaten. Ze kunnen volledig tam worden gemaakt, reageren op de menselijke stem en hun naam en zijn erg grappig. Het handtam maken vergt enige oefening. Je moet altijd bedenken dat konijnen van nature prooidieren zijn en dus snel schrikken van grote dingen boven hen, zoals de lopende mens. Je moet ze aan jou laten wennen terwijl je op de grond ligt. Zijn ze eenmaal gewend, dan verliezen ze hun natuurlijke angst. Het succes van het tamme konijn is waarschijnlijk te danken aan de natuurlijke nieuwsgierigheid van de soort. Hun naaste verwant, de haas, is op geen enkele wijze te temmen!

Foto van Oryctolagus cuniculus

Konijnen voelen zich ook thuis in steden en dorpen.

Bovenkant pagina

4 Het konijnenhol

Een konijnenhol ("wrang" genaamd) herken je gemakkelijk aan de ingangen: ronde gaten in de grond met veel kleine konijnenkeutels ervoor. Zo'n ingang is het begin van een pijp (gang). Deze pijpen lopen een stukje recht de grond in en maken dan een scherpe bocht. Ze lopen daarna nog een stukje door om uiteindelijk allemaal uit te komen in de woonkamer van de konijnen. Meestal is er één hoofdpijp die normaal als in- en uitgang wordt gebruikt. Daarnaast zijn er vluchtpijpen die bij gevaar gebruikt worden en die hellend, maar ook wel recht omhoog lopen. Als er genoeg voedsel is, kunnen meerdere families dicht bij elkaar wonen. In zo'n geval zijn er vaak ook nog pijpen die de ene woonkamer met de andere verbinden. Die woon- en slaapkamer noemen de ketel. Overdag brengen konijnen veel tijd slapend in de ketel door. Wijfjes die moeten werpen graven voor de jongen een aparte, vaak langere gang, een zogenaamde wentel. De wentel is bochtig en wel 2 meter lang en het uiteinde ligt vaak niet minder dan 75 centimeter onder de grond. De jongen blijven in deze aparte wentels tot ze kunnen lopen. Als het wijfje de wentel verlaat wordt de ingang volledig dichtgemaakt met blad en aarde. Konijnen maken hun holen het liefst in hellingen. Dat hoeven geen hellingen van complete heuvels te zijn, een oude slootkant of andere helling van 30 tot 40 centimeter is al genoeg.

Bovenkant pagina

5 Verspreiding

Het is niet helemaal bekend hoe konijnen Europa veroverd hebben. Zeker is dat ze van nature altijd al voorkwamen in Spanje en Portugal. Vast staat dat ze in de Middeleeuwen in Duitsland zijn terechtkomen, vanwaaruit ze geheel Europa lijken te hebben veroverd. Of er voor die introductie in Duitsland konijnen woonden in ons deel van Europa is onbekend, maar men vermoedt van niet. Voor de Tweede Wereldoorlog waren er erg veel konijnen in de Benelux. Vooral op de zandgronden in het zuiden en oosten. Maar ook in de duinen waren heel erg veel konijnen te vinden. In die tijd werden konijnen in heel Europa gezien als uiterst schadelijk. Er werd veel jacht op ze gemaakt, maar dat had nauwelijks enige invloed op de aantallen. Na de oorlog is in Frankrijk een konijnenziekte uit Zuid-Amerika als bestrijdingsmiddel ingezet: myxomatose. Die ziekte leek heel erg goed te werken, want tot 90% van alle konijnen ging eraan dood. De 10% overlevers waren immuun geworden. Deze immuniteit gaven ze deels ook door aan hun jongen. Binnen een aantal jaren was het aantal konijnen weer op het oude niveau, maar telkens zorgde een nieuwe uitbraak van de ziekte ervoor dat daarna opnieuw het aantal konijnen drastisch terugliep. Wel werd na elke ziektegolf het aantal overlevers steeds groter. Begin jaren '90 brak er echter een andere besmettelijke ziekte uit: Viral Haemorrhagic Syndrome (VHS). De ziekte is waarschijnlijk ingevoerd uit China. Ze heeft zo hard toegeslagen dat vrijwel alle konijnen in grote delen van Europa zijn verdwenen. Ook in Nederland was het konijn zeldzaam geworden. Waar voor 1990 de soort in vrijwel alle duingebieden veel voorkwam, zijn er nu nog maar twee gebieden die nog door konijnen worden bewoond. Ook op de Veluwe worden bewoonde konijnenholen niet veel meer gevonden. Of het konijn werkelijk met uitserven wordt bedreigd is moeilijk te zeggen. De soort heeft ook andere ziektes overleeft en als er resistente en immune exemplaren overblijven, dan zijn die in staat om razendsnel weer een enorme konijnenstand op te bouwen. Op dit moment worden weer overal meer konijnen gezien, dus waarschijnlijk heeft de soort ook deze ziekte weer overleefd. De mens heeft het konijn over de hele wereld verspreid. En daar kregen ze meestal korte tijd later al spijt van. Het meest rampzalig was de introductie van het konijn in Australië. Natuurlijke vijanden waren er niet of nauwelijks en het konijn kon zich onbeperkt voortplanten. Australië wordt dan ook bevolkt door honderden miljoenen konijnen. Doordat ze het voedsel van de echte Australische dieren opaten, kwamen deze in de knoei. Ook boeren zagen hun kuddes (vlees)koeien vermageren, omdat de konijnen bijna geen grassprietje lieten staan. Op allerlei, soms gruwelijke, manieren werd tevergeefs gepoogd de konijnenstand in de hand te houden. Pas met de introductie van konijnenziektes kreeg men enigszins greep op de enorme aantallen konijnen. In de Benelux ging men er lange tijd vanuit dat konijnen alleen maar schadelijk waren. Ze vraten aan jonge beplanting en hun gegraaf leidde tot verzakkingen. Zo zorgden ze voor gevaarlijke situaties onder meer in sportvelden. Maar in de duinen bleken ze onmisbaar om vergrassing tegen te gaan: ze vraten juist het net ontluikende gras op. Sinds het bijna geheel verdwijnen van het konijn uit de duinen ziet men de schadelijke gevolgen van hun vertrek. Men heeft geprobeerd de konijnen te vervangen door runderen, paarden en andere grote grazers, maar deze eten vooral ouder gras. De plant zelf sterft daardoor niet af, wat vaak wel gebeurt als konijnen de jonge opslag opeten.

Foto van Oryctolagus cuniculus

Door een nieuwe ziekte, genaamd VHS, ging het een aantal jaren heel erg slecht met het konijn in de Benelux.

Bovenkant pagina

Deze pagina is voor het laatst bijgewerkt op 11-12-2016.
© (2000 - 2024) www.gardensafari.nl (Hans Arentsen) Als u een foto wilt gebruiken, mail mij dan (hans@gardensafari.nl).