banier
lijntje lijntje
back
Kortvleugelboorkever Valgus hemipterus

De kortvleugelboorkever bereikt een lengte van 6 tot 9 mm. Er zijn grote verschillen tussen mannetjes en wijfjes. De mannetjes zijn zwart met een uitgebreide tekening van lichtgrijze schubben op zowel de dekschilden als de nekschilden. De vrouwtjes zijn ook zwart met enkele zeer kleine plukjes lichtgrijze schubben en ogen daardoor veel donkerder. Bovendien hebben de vrouwtjes een opvallend uitsteeksel achteraan het lichaam. Het is een soort boor, waarmee ze gaatjes boren in hout. In die gaatjes worden vervolgens de eitjes afgezet. Bij beide seksen zijn de dekschilden sterk ingedeukt, waardoor het lijkt of het beestje is vertrapt.

De volwassen kevers zijn te zien van half april tot half juni. De vrouwtjes blijven meestal dichtbij het hout waar ze uit gekomen zijn en eten niet veel. De mannetjes worden vaak aangetroffen op bloemen in de buurt van datzelfde hout, waar ze zonnen en nectar eten. De eieren worden gelegd in zelf gezaagde gaatjes in meestal vochtig rottend hout. De meest genoemde houtsoorten zijn eik, kastanje, iep en beuk. De larven verpoppen vaak nog hetzelfde jaar, maar zowel de larven als de poppen kunnen overwinteren.

De kortvleugelboorkever komt voor in Midden-Europa (Nederland vormt de westgrens van deze soort), Noord-Afrika, Klein-Azië en Zuid-Siberië. Is voor het eerst in Amerika gevonden in Michigan in 1980. De soort heeft zich sindsdien uitgebreid in het Great Lake District in de VS en in Ontario, Canada.

In Nederland kent deze soort een beperkte verspreiding. Hij komt voor in de zuidelijke en in de oostelijke helft van het land, met uitzondering van de Veluwe. Zeer zeldzaam in Overijssel, volledig ontbrekend in Noord-Holland, Groningen, Friesland, Flevoland (op één geval na) en Drenthe. Komt voor in Oostelijk Brabant, maar is zeer zeldzaam in Midden en West-Brabant.